zaterdag 26 oktober 2013

DE KONING EN DE KONINGIN VAN NEDERLAND (MAXIMA EN WILLEM-ALEXANDER)


 Beste 3A

De regels over de infinitieven staan op mijn blog (grammatica voor het derde)
3de A > immersie


Vul in met "te+infinitief" als het noodzakelijk is

1.Piet was 14 jaar en begon zich voor computers ....interesseren.
2.Zijn ouders hebben hem verboden uit .... gaan.
3.De man ging uit de zetel....zitten.
4.Het meisje zat op de bank naar haar vriend ...kijken.
5.Ik was moe maar kon niet .....slapen.
6.Ze heeft geprobeerd van huis weg ...lopen.
7.Heb je je huiswerk kunnen af....maken.
8.Henk moest terug ...komen omdat hij vergeten had de voordeur  dicht .... doen.
9.Kom eens naast me ....zitten !
10.Toen ik thuiskwam, was mijn vrouw bezig de was .....strijken.
11. Ben je van plan met hem ....gaan....eten.
12.Mijn grootvader was de hele tijd blijven...zitten zonder een woord ...zeggen.
13.Ik was verplicht om 8u. thuis ...zijn.
14.Ik hoor beneden iemand aan ...komen.
15.Het is niet mogelijk in zulke omstandigheden ...kunnen...werken.
16.Die vrouw kan haar gevoelens uitstekend .....verbergen.
17.Marc bleef een tijdje in de stad rond...wandelen.
18.Had je niets anders ...doen ?
19.Ik heb horen ...zeggen dat je broer ziek was.

20.Hij wilde de naam van de moordenaar kennen.


Vul in met "om..te+infinitief" (de tweede hoofdzin wordt de infinitieven zin)

1.Het is te laat : ze halen de trein.
2.het spel duurt te lang : we kunnen het spel (niet) beeindigen.
3.Het regent te hart : ze werken buiten.
4.Ze belt misschien op : ze waarschuwt ons . (waarschuwen : prévenir)
5.Het was te warm : we blijven buiten.
6.Ze gaan met vakantie : ze willen een beetje uitrusten.
7.We hebben geen tijd meer : we willen alles inpakken.
8.Het is nu dringend : ik praat eerst met hem.
9.Ze is te ziek : ze wil opstaan.
10.Hij heeft zijn fiets genomen : hij wil naar huis gaan.


DOUBLE  INFINITIF   (TRADUCTIONS)


1.Ils sont tous venus aider la vieille dame.


2.Je les ai entendu parler toute la nuit.


3.Je n’ai pas voulu lui demander s’il venait demain.


4.j’ai fait venir le docteur hier.


5.Elle était en train de dresser la table quand son mari entra.


6.Elle était assise en train de lire


7.J’ai l’intention de lui dire que son père est venu me voir.


8.J’ai appris à conduire avec cette voiture-ci.


9.Trouverais-tu du temps pour m’apprendre à danser ?


10.Il m’a aidé à traduire cette lettre.