WOORDENSCHAT DNT2 RONDE 3 / RONDE 4

WOORDENSCHAT DNT2 

RONDE 3


Leerboek, p. 79 Zij
krokusvakantie, de
vacances de carnaval, les
klikken tussen … en …
coller, cliquer entre … et …
Leerboek, p. 79 Jij
bestellen
commander
openbaar (-bare)
public
vervoer, het
transport - moyen de transport, le
bioscoopkaart(en), de
billet de cinéma, le
omgaan met
fréquenter
dienst(en), de
service, le
uitdrukken
exprimer
Leerboek, p. 81 Fotoroman - Anticiperen
reizen
voyager
bruinen
bronzer
liggen
se trouver, être (couché)
verliefd
amoureux
vervoermiddel(en), het
moyen de transport, le
prijs (prijzen), de
prix, le
aangekomen (aankomen)
pp de (arriver)
kostte (kosten)
imparfait de (coûter)
vond(en) (vinden)
imparfait de (trouver)
volgens
selon, suivant
Leerboek, p. 82-83 Fotoroman
doorbrengen
passer
perron(s), het
quai, le
opschieten
se dépêcher, s'entendre (avec)
laten we
auxiliaire de l'impératif présent, 1ère pers du pl.
keer, de
fois, la
voorzien
prévoir - pp de (prévoir)
kwartiertje(s), het
petit quart d'heure, le
links
gauche
origineel (-nele)
original
versie(s), de
version, la
ondertitel(s), de
sous-titre, le
kermis(sen), de
kermesse, la
zorg(en), de (zich zorgen maken over)
souci, le (se faire du souci à propos de)
Leerboek, p. 84 Luisterronde
trok(ken) (trekken)
imparfait de (tirer)
ontmoeten
rencontrer
stapte(n) over (overstappen)
imparfait de (changer de train)
overstappen
changer de train
wachten
attendre
waaide (waaien)
imparfait de (venter, faire du vent)
noordenwind, de
vent du nord, le
sterk(e)
fort
slechtgeluimd
de mauvaise humeur
wandeling(en), de
promenade, la
uitverkocht (uitverkopen)
pp de (solder)
trakteerde(n), (trakteren)
imparfait de (payer un verre, offrir des friandises)
treinrit(ten), de
voyage en train, le
onmiddellijk
immédiatement
stuurde(n), (sturen)
imparfait de (envoyer)
dadelijk
tout de suite, dans un instant
daarbij
en plus de (à côté de) cela,
logisch(e)
logique
wafel(s), de
gaufre, la
vreselijk(e)
terrible
oliebol(len), de
beignet soufflé - croustillon, le
koffie verkeerd, de
lait russe, le
Leerboek, p. 85 Jeugdpeil
top 10, de
top dix, le
achtbaan, de
grand 8, le
draaimolen(s), de
manège, le
paardenmolen(s), de
manège, le
roetsjbaan, de
montagnes russes, les
schietkraam (-kramen), de
stand de tir à la carabine, le
schipschommel, de
bateau pirate, le
stoomtrein(en), de
train à vapeur, le
vrije val, de
chute libre, la
waterglijbaan, de
toboggan aquatique, le
wildwaterbaan, de
rivière sauvage, la
doolhof, de
labyrinthe, le
reuzenrad, het
roue géante, la
spookhuis (-huizen), het
maison hantée, la
jobstudent(en), de
étudiant salarié, l'
overdekt(e)
couvert
toegankelijk(e)
accessible, ouvert à
Leerboek, p. 86 Luisterfocus
deels
en partie
eendje(s), het
petit canard, le
vissen
pêcher
hengelen
pêcher (à la ligne)
touwtjestrekken
jeu du tir à la ficelle, le
lasergevecht, het
bataille au laser, la
Leerboek, p. 87 Speurtocht
terugkomdag, de
journée de retrouvailles, la
frietkraam(-kramen), de
friterie, la
Leerboek, p. 88 Spreken
haven(s), de
port, le
amusementshal(len), de
salle de jeux (électroniques), la
wiel(en), het
roue, la
klokkentoren(s), de
clocher, le
boottocht(en), de
excursion en bateau, l'
grot(ten), de
grotte, la
wildpark(en), het
parc zoologique, le
Leerboek, p. 89 Grammaticaflits
zo
ainsi
daarom
c'est pourquoi
paasvakantie, de
vacances de Pâques, les
Leerboek, p. 89-90 Bokrijk
flard(en) (aan flarden scheuren)
lambeau, le (mettre en lambeaux)
gescheurd (scheuren)
pp de (déchirer)
scheuren
déchirer
vragenlijst(en), de
questionnaire, le
antwoord(en), het
réponse, la
zoeken
chercher
bewoner(s), de
habitant, l'
boom (bomen), de
arbre, l'
plant(en), de
plante, la
dier(en), het
animal, l'
sprong(en) (springen)
imparfait de (sauter)
vijver(s), de
étang, l'
helft, de
moitié, la
lek(ke) (een lekke band)
crevé (une crevaison)
band(en), de (een lekke band)
pneu, le (une crevaison)
begon(nen) (beginnen)
imparfait de (commencer)
verliet(en) (verlaten)
imparfait de (quitter)
intussen
en attendant, entre-temps
kasteel (-telen), het
château, le
beu (het beu zijn)
marre (en avoir marre, en avoir assez)
afspraak(-spraken), de
rendez-vous, le
pak(ken), het
paquet, le
splinternieuw(e)
tout neuf
gebied(en), het
domaine, le
zag(en) (zien)
imparfait de (voir)
gestoken (steken) (iets in elkaar gestoken)
pp de (monter qqch)
Leerboek, p. 91 Meningen over de kermis
jeugdblad(en), het
journal pour la jeunesse, le
twaalfjarig(e)
âgé de douze ans
toen + OVT
lorsque
spetterend
éclaboussant, pétaradant
poedersuiker, de
sucre glace, le
watertanden
avoir l'eau à la bouche
spannend(e)
passionnant
bracht(en) (brengen)
imparfait de (apporter, conduire)
schoot (schoten) (schieten)
imparfait de (tirer)
staafje(s), het
barre - tige, la
won(nen) (winnen)
imparfait de (gagner)
ruilen
échanger
kinderstoet(en), de
cortège des enfants, le
meedeed (-deden) (meedoen)
imparfait de (participer)
attractiebeurt(en), de
ticket pour une attraction, le
Romeins(e)
romain
noemde(n) (noemen)
imparfait de (nommer)
betekenen
signifier
Middeleeuwen, de
Moyen Age, le
dorpsfeest(en), het
fête de village, le
rondreizend(e)
itinérant
kunst(en), de
art, l' (trucs, numéros)
goochelaar(s), de
prestidigitateur, le
uitvinding(en), de
invention, l'
stoommachine(s), de
machine à vapeur, la
bewegen (bewegend)(e)
bouger (mobile)
rups(en), de
chenille, la
foor (foren), de
foire, la
Leerboek, p. 93 Ken jezelf!
grijpmachine(s), de
machine à pinces, la
erin
dedans
zandbak(ken), de
bac à sable, le
tikkertje spelen
jouer au chat touché
rij(en), de (in de rij staan)
rangée, la - file, la
suikerspin(nen), de
barbe à papa, la
beide
les deux
been (benen), het
jambe, la
loterij(en), de
loterie, la
kop, de (over de kop gaan)
tête, la (faire la culbute)
gek(ke)
fou, idiot
draaien
tourner
vroeger
plus tôt, anciennement
gewoon
simplement
zulke dingen
de telles choses
tenslotte
finalement, en somme
uitgeven
éditer, dépenser
Leerboek, p. 94 Oproep in jeugdblad
melig(e) (melig doen)
bébête (faire le bêta, la bêtasse)
gegevens, de
donnée, la - renseignement, le
Leerboek, p. 95 Ken jezelf !
zoet(e)
sucré, doux
eetgewoonte(s), de
habitude alimentaire, l'
nadenken
réfléchir (à, sur)
zotte praat
paroles sottes, des
zonder
sans
weinig
peu de
tijdverlies, het
perte de temps, la
ongezond
en mauvaise santé - malsain
schelen (dat kan me niet schelen)
importer (je m'en fiche)
oppepdrankje(s), het
boisson remontante, la
schooldag(en), de
jour de classe, le
Leerboek, p. 96 Spreken
aanbieden
offrir
middelgroot (-grote)
moyen
ter plaatse
sur place
herhalen
répéter
verpakken
emballer
kipfilet(s), de/het
filet de poulet, le
appelgebak(ken), het
tarte aux pommes, la
vanillevla, de
crème à la vanille, la
aardbei(en), de
fraise, la
smaak (smaken), de
goût, le
appelsap, het
jus de pommes, le
Leerboek, p. 98 Strip uit Tina
reep (repen) (chocoladereep)
barre (de chocolat), la
misselijk
qui a mal au cœur - écoeurant
zweefmolen(s), de
manège d'avions, le
overhebben
avoir de reste
Leerboek, p. 99-100 De slimste mens
meerkeuzevraag (-vragen), de
question à choix multiple, la
veranderd (veranderen)
pp de (changer)
middel(en), het
remède - moyen, le
slapeloosheid, de
insomnie, l'
ontstond(en) (ontstond) (ontstaan)
imparfait de (commencer à)
gesneden (snijden)
pp de (couper)
dun(ne)
fin
bakte(n) (bakken)
imparfait de (cuire)
kauwgom, de
chewing-gum, le
kauwen
mâcher, mâchonner
kauwde(n) (kauwen)
imparfait de (mâcher)
Griek(en), de
Grec, le - Grecque, la
gom, het/de
gomme, la
hars, het/de
résine, la
eeuw(en), de
siècle, le
kolonist(en), de
colon, le
suikervrij(e)
sans sucre
verpakking(en), de
emballage, l'
volk(eren), het
peuple, le
niet-gezoet(e)
non sucré
gebrand(e) (branden)
pp de (brûler)
geroosterd(e) (roosteren)
pp de (rôtir, griller)
cacaoboon (-bonen), de
graine de cacao, la
specerij(en), de
épice, l'
ontdekte(n) (ontdekken)
imparfait de (découvrir)
Spanjaard(en), de
Espagnol, l'
toevoegen
ajouter
voegde … toe (toevoegen)
imparfait de (ajouter)
rietsuiker, de
sucre de canne, le
opgericht (oprichten)
pp de (fonder, dresser)
oprichten
fonder, dresser
bekend om
connu pour
bedenker(s) - bedenkster(s), de
inventeur - inventrice, l'
smeerbaar (-bare)
facile à étaler (tartinable)
broodbeleg, het
garniture, la
dik(ke)
gros
dikker(e)
plus gros
pittig(e)
énergique, corsé, avec esprit
kruidenkoek(en), de
pain d'épices, le
dunner
plus fin
fijner
plus fin(ne)
smeren (op je brood smeren)
beurrer, étaler
bedacht (bedenken)
pp et imparfait de (inventer)
Leerboek, p. 101 Je eetgewoontes
taaluitwisseling, de
échange linguistique, l'
beetje (een beetje)
peu (un peu)
Leerboek, p. 102-103 Raadspel
wachttijd, de
temps d'attente, le
poffertje(s), het
pet-de-nonne, le
brikje(s), het
berlingot, le
wachtrij(en), de
file d'attente, la
spuitwater, het
eau pétillante, l'
vliegende tempel, de
temple volant, le
Leerboek, p. 104 Met het openbaar vervoer
retourkaartje(s), het
billet aller-retour, le
spoor (sporen), het
piste - voie, la
uurregeling, de
horaire des trains, l'
halte(s) (halten), de
arrêt, l' - station, la
Leerboek, p. 105 Luisterfocus
praten
parler
door elkaar praten
parler tous en même temps
kolom(men), de
colonne, la
hardop
à haute voix
nieuwjaarsdag, de
nouvel an, le
kabelbaan (-banen), de
téléférique, le
gletsjer(s), de
glacier, le
Leerboek, p. 106-107 Achterbankgeneratie
heengebracht (heenbrengen)
pp de (apporter, conduire quelque part)
overige, het
reste, le
procent
pour cent
achterbank(en), de
banquette arrière, la
berichtje(s), het
nouvelle, la
ongeluk(ken), het
accident, l' - malheur, le
groter(e)
plus grand
sterker
plus fort
fietsenstalling(en), de
garage de cycles, le
teruggevonden (terugvinden)
pp de (retrouver)
ouderraad, de
comité des parents, le
lukken (het lukt wel!)
réussir (ça va marcher!)
leerlingenraad, de
conseil des élèves, le
Leerboek, p. 108 Busregels
teken(s), het
signe, le
luid zetten
mettre le volume plus fort
vuilnisbak(ken), de
poubelle, la
zachtjes
doucement, sans bruit
betalen
payer
ritje(s), het
petit trajet, le
zetel(s), de
fauteuil - siège, le
achterlaten
laisser
liefdesboodschap(pen), de
message d'amour, le
zwanger(e)
enceinte
hoffelijk(e)
courtois
medereiziger(s), de
compagnon de voyage, le
regel(s), de
ligne, la - règle, la
verkiezen
préférer
dagboek(en), het
journal intime, livre de bord, le
at(en) (eten)
imparfait de (manger)
nadat
après que
tekenles(sen), de
cours de dessin, le
lawaai, het
bruit - vacarme, le
Leerboek, p. 110 Over films
automaat (-maten), de
distributeur automatique, le
kassa('s), de
caisse, la
huurfilm(s), de
film en location, le
Leerboek, p. 112 Bioscoop
ligging, de
position, la
verdieping(en), de
étage, l'
tweetalig(e)
bilingue
ondertiteling, de
sous-titrage, le
besluiten
décider, conclure
identiteitskaart(en), de
carte d'identité, la
Leerboek, p. 114-115 Quiz voor talendag
talendag(en), de
journée des langues, la
behalen
obtenir
behaalde(n) (behalen)
imparfait de (obtenir)
burgerlijk ingenieur, de
ingénieur civil, l'
vloog (vlogen) (vliegen)
imparfait de (voler)
luchtmacht, de
armée de l'air, l'
verantwoordelijk(e)
responsable
vluchtveiligheid, de
sécurité des vols, la
jachtwing, de
escadre de chasse, l'
geselecteerd (selecteren)
pp de (sélectionner)
boordingenieur, de
ingénieur de bord, l'
ruimteschip (-schepen), het
engin spatial, l'
verbleef (-bleven) (verblijven)
séjourner, demeurer
gedurende
pendant
ruimtestation(s), het
station spatiale, la
volledig(e)
complet
zangeres(sen), de
chanteuse, la
volgde(n) (volgen)
imparfait de (suivre)
exemplaar (-plaren), het
exemplaire, l'
licentiaat (-tiaten), de
licence, la - licencié, le
openingsceremonie(ën), de
cérémonie d'ouverture, la
wereldbeker, de
coupe du monde, la
kansmaker(s), de
gagnant potentiel, le
uiteindelijk(e)
finalement, en fin de compte
nominatielijst(en), de
liste des candidats, la
halen
aller chercher, faire venir, obtenir
haalde(n) (halen)
imparfait de (aller chercher, obtenir)
sinds
depuis
zanger(s), de
chanteur, le
goud, het (gouden)
or, l' (en or)
plaat (platen), de
disque, le
verkoop, de
vente, la
Wallonië
Wallonie, la
Leerboek, p. 116 De Grootste Belg
koning(en), de
roi, le
wielrenner(s), de
coureur cycliste, le
dichter(s), de
poète, le
Leerboek, p. 117 Schrijven en hardop lezen
dromen
rêver
wagen (zijn kans wagen)
risquer (risquer sa chance)
trouw
fidèle(ment)
dolgraag
avec joie, très volontiers
lijken (lijkt jou dat geen leuk idee?)
sembler (ça ne te semble pas une bonne idée?)
zekerheid, de
sûreté - certitude, la
gauw (tot gauw)
bientôt (à bientôt)
bewonderen
admirer
afscheidsgroet, de
dernier adieu, le
solliciteren
postuler
Leerboek, p. 118 Ken jezelf!
fantasie, de
imagination, l'
wiskunde, de
mathématiques, les
verbeeldingskracht, de
imagination, l'
ordelijk(e)
rangé, ordonné, en ordre
fantaseren
inventer
lachen
rire
vechter(s), de
combattant, le
namelijk
c'est-à-dire, à savoir
hoofd(en), het
tête, la
vooravond, de
veille, la - début de la soirée, le
babbelen
bavarder
zender(s), de
émetteur - expéditeur, l'

RONDE 4
Leerboek, p. 119 Jij
beschrijven
décrire
alledaags(e)
quotidien
gevoelen(s), het
sentiment, le
Leerboek, p. 122-123 Fotoroman
prachtig(e)
magnifique
inschakelen
mettre en marche
flauw (een flauwe mop)
faible (une blague sans humour)
stoefen
frimer, se vanter
verkleed (zich verkleden)
pp de (se déguiser)
Leerboek, p. 124 Luisterronde
Zwitserland
Suisse, la
sneeuwschoen(en), de
raquette, la - chaussure de ski, la
fakkeltocht(en), de
promenade aux flambeaux, la
paintballgevecht(en), het
combat de paintball, le
kussengevecht(en), het
bataille de pelochons, la
samengaan (met)
aller de pair (avec), s'accorder (avec)
tip(s), de
tuyau - pourboire, le
eerder
plus tôt
droeg(en) (dragen)
imparfait de (porter)
geschminkt (schminken)
pp de (maquiller, grimer)
schminken
grimer, maquiller
schilderen
peindre
geschilderd (schilderen)
pp de (peindre)
straatmuzikant(en), de
musicien ambulant, le
fluojasje(s), het
veste fluo, la
arm(en), de
bras, le
wang(en), de
joue, la
traag (trage)
lent
overvol(le)
comble, surchargé
bomvol(le)
plein à craquer
Leerboek, p. 125 Plannen maken
gastgezin(nen), het
famille d'accueil, la
beslissen
décider
aankondigen
annoncer
overmorgen
après-demain
binnenshuis
chez soi, à la maison
buitenshuis
à l'extérieur
Leerboek, p. 127 Enquête
behoren tot
appartenir à, faire partie de
zonaanbidder(s), de
fana du soleil, le
ver(re)
lointain, loin
lui(e)
paresseux
zonnen
faire bronzette
schriftelijk(e)
écrit, par écrit
Leerboek, p. 128-129 Recordplannen
gevraagd (vragen)
pp de (demander)
bijzonder(e)
particulier, spécial
menselijk(e)
humain
buitengewoon (-gewone)
exceptionnel
wetenschappelijk(e)
scientifique
technisch(e)
technique
verbeterd (verbeteren)
pp de (corriger)
ongebroken
intact
ooit
jamais
verkocht (verkopen)
imparfait et pp de (vendre)
single(s), de
quarante-cinq tours, le
zoveel mogelijk
autant que possible, le maximum
smurf(en), de
schtroumpf
hoelahoep(en), de
houla houp, le
tegelijk
en même temps
voedsel, het
nourriture, la
fles(sen), de
bouteille, la
wijn, de
vin, le
lucht, de
air, l'
tandenborstel(s), de
brosse à dents, la
hardlopen
course à pied, la
vrijduiken
plonger en apnée
enz.
etc.
recordhouder(s), de
détenteur d'un record, le
uitgegeven (uitgeven)
pp de (dépenser, éditer)
bijgewerkt (bijwerken)
pp de (mettre à jour)
bijwerken
mettre à jour
updaten
mettre à jour
rondreizen
voyager
indrukwekkend(e)
impressionnant
breken (een record)
battre (un record)
massabijeenkomst(en), de
grand meeting, le
vestigen (een record)
établir (un record)
inzamelen (geld -)
collecter
tegenwoordig(e)
actuel - actuellement
voorkomen
se passer
gevaar, het (in gevaar brengen)
danger, le (mettre en danger)
Leerboek, p. 130 Speurtocht
plaatselijk(e)
local
steltlopen
marcher sur des échasses
straf, de
punition, la
handen schudden (iemand de hand schudden)
donner une poignée de main à qn
gewichtheffen, het
haltérophilie, l'
kauwgombel(len), de
bulle de chewing-gum, la
blazen
souffler
achteruitlopen
reculer
verspringen
sauter en longueur
Leerboek, p. 131-132 Spreken
spijkerbroek(en), de
jean, le
rolkraag (-kragen), de
col roulé, le
mouw(en), de
manche, la
windjak(ken), de
anorak, l'
kap(pen), de
capuchon, le
skipak(ken), het
combinaison de ski, la
kous(en), de
bas, le
katoen, het (katoenen)
coton, le (en coton)
minirok(ken), de
mini-jupe, la
wol, de (wollen)
laine, la (en laine)
stevig(e)
solide
gemakkelijk(e)
facile
rijlaars (-laarzen), de
botte d'équitation, la
licht(e)
léger
rubberlaars (-laarzen), de
botte de caoutchouc, la
klimschoenen(en), de
chaussure d'escalade, la
rubberzool (-zolen), de
semelle de crêpe, la
ruiterpet(ten), de
bombe, la (pour monter à cheval)
zwemvest(en), het
gilet de sauvetage, le
zonnepet(ten), de
casquette de soleil, la
sportkledij, de
vêtements de sport, les
speelkledij, de
vêtements pour jouer, les
kledij, de
tenue, la - vêtements, les
Leerboek, p. 132 Luisterfocus
moni ('s), de - monitor (-toren), de
moniteur, le
Leerboek, p. 133 Spreken
passen
essayer
maat (maten), de
taille, la - pointure, la
paskamer(s), de
cabine d'essayage, la
kledingstuk(ken), het
vêtement, le
staan (die staat je goed)
aller (cela te va bien)
lichtblauw(e)
bleu clair
breed (brede)
large
smal(le)
étroit
Leerboek, p. 134 Lezen - Tekenwedstrijd
ecru
écru
patroon (-tronen), het
motif, le
lichtbruin(e)
brun clair
leer, het (leren)
cuir, le (en cuir)
veter(s), de
lacet, le
riem(en), de
ceinture, la
mouwloos (-loze)
sans manches
donkerblauw(e)
bleu foncé
lichtgrijs (-grijze)
gris clair
bloesje(s), het
chemisier, le
ritssluiting(en), de
fermeture éclair, la
halsketting(en), de
collier, le
handtas(sen), de
sac à main, le
linkerkant, de
côté gauche, le
streepje(s), het
ligne - rayure, la
kleed (kleden, het
robe, la
zak(ken), de
poche, la - sac, le
Leerboek, p. 135 Lezen – Geschiedenis van de kleding
wereldoorlog(en), de
guerre mondiale, la
ondergoed, het
sous-vêtements, les
matroos (-trozen), de
matelot, le
onstond(en) (ontstaan)
imparfait de (commencer à)
onderhemd(en), het
chemisette, la
vorm(en), de
forme, la
hoofdletter(s), de
lettre majuscule, la
erkend (erkennen)
pp de (reconnaître, admettre)
erkennen
reconnaître, admettre
schoenenontwerper(s), de
concepteur de chaussures, le
hoog (hoge)
haut
merk(en), het
marque, la
handelaar(s), de
commerçant, le
ontwerpen
concevoir, créer
grof (grove of groffe)
brut
goudzoeker(s), de
chercheur d'or, le
jeugd, de
jeunesse, la
o.a. (onder andere)
e.a. (entre autres)
dankzij
grâce à
Leerboek, p. 136-137 Jeugdpeil
oudejaarsavond, de
réveillon de nouvel-an, le
vrijetijdschoen(en), de
chaussure de sport (de loisir), la
bijvoorbeeld
par exemple
print(en), de
dessin - motif, le
aantrekken (kleren -)
mettre (des vêtements)
klomp(en), de
sabot, le
doorgeven
passer qqch à qqun
fel(le) (felle kleuren)
vive (couleurs vives)
merkkleding, de
vêtements de marque, les
vermomming, de
déguisement - camouflage, le
spijkerjack, de
veste en jean, la
koopje(s), het (dat is een koopje)
occasion, l' (c'est donné)
Leerboek, p. 137 Schrijven – Enquête over kleren
tijdschrift(en), het
périodique, le - revue, la
spaarzaam (-zame)
économe
dief (dieven), de
voleur, le
spaarpot(ten), de
tirelire, la
vertrekken
partir
hebbedingetje(s), het
gadget, le
verspillen
gaspiller
woordenboek(en), het
dictionnaire, le
redelijk(e)
raisonnable
spilziek(e)
dépensier
opgepast (oppassen)
pp de (faire attention à, garder)
Leerboek, p. 139 Een rondje met…
modezaak, de
magasin de mode, le
afwisselend
varié
hoogte, de (op de hoogte van)
hauteur, la (au courant de)
allerlaatst(e)
tout dernier, toute dernière
teamwork, het
travail d'équipe, le
verlopen
se dérouler
uitpakken
déballer
sorteren
trier
poetsen
nettoyer, frotter
zorgen voor
veiller à, s'occuper de
inrichting, de
aménagement, l'
herstellen
réparer, remettre en état
opletten voor
faire attention à
diefstal(len), de
vol, le
koopjesperiode, de
période des soldes, la
schoolreis (-reizen), de
voyage scolaire, le
groepje(s), het
petit groupe, le
durven
oser
best (zijn best doen)
mieux (faire de son mieux)
Leerboek, p. 139 Wat kan je doen?
voeren (een gesprek voeren)
conduire, mener (une conversation)
Leerboek, p. 140-141 Raadspel
uitrusting, de
équipement, l'
reddingsvest(en), het
gilet de sauvetage, le
werkhandschoen(en), de
gant de travail, le
voldoende
assez, suffisant
verkleedkledij, de
déguisement, le
draagbaar (-bare)
portable
fototoestel(len), het
appareil photo, l'
rijbroek, de
culotte de cheval, la
luchtmatras(sen), de/het
matelas pneumatique, le
zwemgerief, het
affaires de natation, les
fietstas(sen), de
sacoche de cycliste, la
kniebeschermer(s), de
genouillère, la
helm(en), de
casque, le
uitdaging(en), de
défi, le
aannemen (een uitdaging aannemen)
relever un défi
bergschoen(en)
chaussure cloutée, la
Leerboek, p. 142-143 Spreken
balie, de
réception, la
infodienst, de
service d'informations, le
optreden, het
représentation - prestation, la
frankeren (een brief)
affranchir (une enveloppe)
uitgang(en), de
sortie, la
openingstijd(en)
heure d'ouverture, l'
morgenochtend
demain matin
spreekuur, het (toujours au singulier)
consultation, la (les heures de consultation)
lidkaart(en), de
carte de membre, la
langskomen
passer devant - passer en coup de vent (chez)
daarachter
derrière cela
baan (banen)
piste, la - emploi, l'
Leerboek, p. 143 Schooldraad
benieuwd
curieux de savoir
dacht(en) (denken)
imparfait de (penser)
verwachtte(n) (verwachten)
imparfait de (s'attendre à)
vervolgd (wordt vervolgd) (vervolgen)
pp de (poursuivre) (à suivre)
Leerboek, p. 144 Jeugdpeil
aandachtiger
plus attentif - attentivement

Geen opmerkingen:

Een reactie posten